EXPO HET SCHIP VAN THESEUS | FRANS HEIRBAUT & KOEN MULLER
29 MAART - 27 APRIL 2014
Beeldhouwer Frans Heirbaut en schilder Koen Muller stellen samen tentoon bij WARP.
Curator: Stef Van Bellingen.
Hilde Van Canneyt interviewde beide kunstenaars naar aanleiding van de tentoonstelling.
Interview met Frans Heirbaut
Frans Heirbaut(1948), Sinaai, maart 2014.
(naar aanleiding van de expo ‘Het schip van Theseus’ in WARP, curator Stef Van Bellingen)
Hilde Van Canneyt (HVC): Hallo Frans, je vertelde me daarnet in de auto dat je jezelf niet ziet als kunstenaar, maar wel als beeldhouwer.
Frans Heirbaut (FH): Ik vind het woord ‘kunstenaar’ een heel moeilijk woord. Ik hou het liever bij beeldhouwer. Dat refereert meer naar mijn eigenheid.
HVC: Is het omdat je in jouw beelden de nog ‘ambachtelijke hand’ voelt?
FH: Dat is voor mij altijd een stokpaardje geweest. Voor mij is ambacht gelijk aan inzicht hebben. Of dat nu inscannen is of met 3D-printing te maken heeft: steeds heeft dit iets te maken met ambacht. En dat heeft helemaal niks te maken met zaken die folklore zijn geworden zoals een Bokrijkse mandenvlechter.
HVC: De titel van jullie expo in Warp is ‘Het schip van Theseus’. Vanwaar de keuze voor deze titel?
FH: De titel is aangebracht door Stef Van Bellingen. Ik vond het wel representatief voor mijn laatste werk, een zelfportret. De titel gaat voort op een probleemstelling: als je aan een schip telkens een plank verandert, heb je op het einde van de vaart dan nog hetzelfde schip? Uiteindelijk werken we allemaal een beetje zo. Alles is steeds in verandering. Als kunstenaar maken we altijd een nieuw schip.
HVC: Ken je Stef Van Bellingen al lang? Jullie zijn beiden van Sint-Niklaas.
FH: Ik ken hem al zo’n 25 jaar ondertussen, van toen hij rondleidingen gaf in musea en tentoonstellingen. Ik kan wel zeggen dat we met elkaar verbonden zijn. Vroeger was Ik was intensief bezig met vormonderzoek en hij was enorm geïnteresseerd in die theorie. Een onderzoek dat ik zelf rotatietheorie – en later sfeertheorie - heb genoemd. Michelangelo werkte volgens de sfeertheorie, maar dat is nooit echt in de kunstgeschiedenis opgenomen. In de eerste plaats heb ik mijn vak geleerd van mijn vader, die ook beeldhouwer was – er staat trouwens een sculptuur van hem in het Middelheimparkmuseum. Toen ik nog heel jong was, ging ik al in een restauratieatelier in Lokeren werken. Ik heb ook gewerkt aan de kathedraal in Antwerpen, Oudenaarde, … Daar zag ik voor het eerst wat men noemde ‘bollenkappen’. Het werd ook “rond als een vrouwenkont” genoemd. (lacht) Zo heb ik ingezien dat Michelangelo werkte volgens een rotatiesysteem. Als je zijn tekeningen ziet, merk je dat hij denkt in ‘bolvormen’ en tekent volgens spiralen. Dat is in tegenstelling tot kunstenaars die werken vanuit profielen of omtreklijnen. Bij het kappen kan je je dat kappen volgens ‘sferen’ voorstellen als het wegpellen van een ui. Elke vorm: een hoofd, een hand, ... zit eerst vervat in een bolvorm, didactisch heb ik dat geïllustreerd in een sculptuurversie die ik van Jan Decleir heb gemaakt.
HVC: Je was ook betrokken bij het huis van WARP, gelegen in de Apostelstraat, dat gerenoveerd werd. Het werd publiekelijk opengesteld bij de opening van de Sint-Niklase stadstentoonstelling ‘Coup de Ville’ vorige zomer. Jij kan nu in dat oud herenhuis tentoonstellen en daarvoor heb je ook je vriend Koen Muller mee uitgenodigd.
FH: Koen is iemand die ik wekelijks op maandagmorgen zie. Samen bespreken we dan wat we die week hebben beleefd, vooral op kunstgebied. Omdat ik hem een goed kunstenaar vind, heb ik hem uitgenodigd. Ik ben er ook van overtuigd dat zijn abstracte schilderijen goed zullen werken in relatie tot mijn figuratieve beelden. Ik kan op dit moment niemand beter bedenken om samen mee tentoon te stellen.
HVC: Je had er ook een retrospectieve van kunnen maken.
FH: De locatie moet het ook toelaten, want ik heb werken van drie à vier ton. Je moet rekenen dat je als beeldhouwer niet erg productief kan zijn. Meer dan één of twee beelden kan ik niet maken op een jaar. Neem mijn sculptuur van de helaas pas overleden Jan Hoet. Het is niet zo dat je naar hem gaat, hem fotografeert en weer vertrekt.
HVC: Hoe heb je hem weergegeven?
FH: Zoals je vroeger de verkondiger Petrus had, had je Jan als verkondiger van kunst: als een haan op een toren, ook tegen de wind in. Ik denk dat dat toch wat in dat beeld verwoord zit. Sowieso ontstaat er altijd een ietwat ander karakter tussen een geboetseerde versie (die natuurlijk in plaaster wordt afgegoten) en een houten exemplaar, waarbij ik me baseer op het plaasteren beeld. In hout krijg je doorgaans iets meer abstrahering.
HVC: Is wijlen Jan Hoet voor jou in je atelier komen poseren? Welke herinnering heb je aan hem?
FH: Ja, ik ben één van de weinigen voor wie hij effectief heeft geposeerd. Ik volgde Jan Hoet al sinds de jaren 70, maar altijd van op afstand. Ik hou er niet van om achter iemands hielen te zitten. Voor mij was hij iemand zoals Raymond Goethals in het voetbal. Hij was ook één van die mensen die altijd voorovergebogen lopen. Fred Bervoets had dat ook. Zij staan nooit gewoon recht. Dit in tegenstelling tot Jan Decleir, die staat als een boom. Dat fascineerde me. Evenals het feit dat Jan Hoet de eigentijdse kunst belangrijk heeft gemaakt natuurlijk. Ook al zat je niet op zijn spoor, hij had toch waardering voor kunde. Dat vind ik de grootsheid. Hij wist ook wel dat ik niet paste in een bepaald circuit. Wat ook belangrijk was: door te volgen wat hij deed, kon je ook jezelf beter plaatsen. Ik zie te veel gefrustreerde kunstenaars rondom mij, omdat ze zichzelf niet kunnen positioneren in de kunstwereld. We hoeven toch niet allemaal dezelfde weg te volgen?
HVC: Wat betekent ‘De Zwarte Panter’ als galerie voor jou?
FH: Als je spreekt over een sociale galerie, dan is de De Zwarte Panter daar een voorbeeld van. Daar komen duizenden mensen. Er is geen enkele zondag dat hij minder dan 300 tot 500 bezoekers heeft. Alle soorten mensen: van bedelaar tot minister. Wat daar van onschatbare waarde is, is dat de galeriehouder Adriaan àltijd aanwezig is. Dat zijn allemaal mensen die je rechtstreeks bereikt, zonder dat je er veel voor moet doen. De galerij is de galerist. Wat zijn sculptuur betreft heb ik enorm lang aan zijn houding gewerkt. Zijn hondje hoort bij hem, dus moest ik dat ook in mijn sculptuur brengen. Dat lijkt eenvoudig, maar dat is het niet.
HVC: Maak je schetsen vooraleer je aan een sculptuur begint?
FH: Ja, zeker! Maar de opbouw van een sculptuur is zoals een muziekpartituur: als je een noot verandert, kan het hele muziekstuk veranderen. Het is een artistiek proces dat ik zelf niet in de hand heb omdat het beïnvloed wordt door de eigenschappen en het karakter van het materiaal.
HVC: Met (je) art trouvé is het ook zo dat je vertrekt van een vorm en dan ziet wat je ermee aankan. Kan je iets kwijt over die twee andere grote sculpturen hier in jouw tuin?
FH: Wat rioolbuizen waren met een putdeksel, wordt uiteindelijk een Dorische zuil. Al vind ik wel dat als je materiaal hergebruikt, je eigenlijk niet mag zien vanwaar het komt. Iets wat in de grond zit, verhef ik tot een ‘kunstwerk’. Ik vind dikwijls dat bij andere kunstenaars het recuperatiemateriaal, zoals een kraan, te veel een kraan blijft. Het beste voorbeeld is van Picasso: de kop van een speelgoedauto wordt uiteindelijk een baviaan. Het voorwerp gaat een totaal nieuw leven leiden.
HVC: Wanneer ben je gestopt met art trouvé?
FH: Toen ik het beu werd. (lacht) Ik voelde dat ik terug nood had aan eenvoudige figuratie: een kind met een hondje. Je moet weten dat ik uit de tijd van de abstractie kom. Omdat ik op dat moment in een restauratieatelier werkte, kreeg ik ook weer zin - de nood zelfs, om realistischer te werken.
HVC: Eerst ben je naar de Academie in Sint-Niklaas getrokken, dan heb je in restauratie- en beeldhouwateliers gewerkt en je bent ook voor drie maanden naar Italië getrokken om bij te leren. En laten we al de uren bij je vader in het atelier niet vergeten.
FH: Ik heb enorm veel geleerd in die beeldhouwateliers. Een van die beeldhouwers maakte beelden voor Georges Verbanck, Jozef Cantré, Constant Permeke, … Wij hebben de beelden gekapt voor de Sint-Pauluskerk in Antwerpen, de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek van Tongeren, … Het wezenlijke verschil tussen een academie en het atelier is dat je daar alleen maar de leerlingen ziet werken en niet de leraar. Wat mijn Italiëstudie aangaat: dat was een cursus uitgeschreven door de Vlaamse Gemeenschap. Ik was toen de eerste Vlaming die naar Venetië mocht. Ze hebben me daarna ook gevraagd om les te geven, zowel in beeldhouwen als in restauratie, en zo ben ik in Antwerpen in de avond- en dagschool beland.
HVC: Waarom heb je geen dagschoolstudies in Gent of Antwerpen gevolgd?
FH: Je moet die tijd wat terugspoelen. Je mag niet vergeten dat men op de deeltijdse academie van Sint-Niklaas dezelfde leraars had. Dat heette hoger onderwijs met beperkt leerplan. Ik heb daarnaast ook schilderen en grafiek gevolgd.
HVC: Je zei voorheen dat alles wat met beeldhouwen te maken heeft, nooit als “werken” heeft gevoeld. FH: Inderdaad. Op de academie – toen ik zelf les gaf – had ik nooit het gevoel dat ik hoefde te werken. Het was een forum om het ambacht te kunnen doorgeven. Als je het vak ‘steen’ geeft, heb je alle tijd nodig om dat over te brengen, want er komt veel vakmanschap aan te pas. Na al die eeuwen is er bijna niks veranderd aan die manier van kappen en denken, zodat je uiteindelijk ook een stuk geschiedenis meegeeft. Op zich zijn er maar een paar vormen waar je mee kan werken.
Trouwens, boetseren wordt altijd onder de noemer ‘beeldhouwen’ gebracht, maar het verschil tussen boetseren (het toevoegen van materie) en kappen (het weghalen van materie) is even groot als het verschil tussen beeldhouwen en schilderen.
HVC: Welke raad wil je dan geven aan mensen die willen leren beeldhouwen?
FH: Bijscholen buiten de dagschool. Ik denk dat de academie dient voor mensen die behoefte voelen dat ambacht aan te leren. Ik vind ook niet dat beeldhouwers zoals vroeger àlles moeten kunnen. Zo moest iedereen vroeger een marmeren portret kunnen kappen. Vandaag moeten we aanbieden wat nu leeft, bijvoorbeeld 3D -printe. Studenten moeten inzicht krijgen in al die hedendaagse technieken. De student moet uitmaken wat hij ermee doet. Maar het klassieke kappen: dat kan men niet binnen die vier jaar onder de knie krijgen. Sowieso mag ambacht geen doel op zich zijn: het is slechts een middel om iets te maken.
HVC: Nog even naar je eigen oeuvre. Hieronder som ik wat punten op die Inge Braeckman over jouw werk schreef:
- ambacht van de kaptoets in hout of de vingertoetsen in gips bewerkt
- hij camoufleert het materiaal van zijn beelden niet, maar dicht het net een belangrijke rol toe
- er wordt gebalanceerd tussen het al dan niet bewerken en afwerken van materiaal
- figuratief versmelt hij het concrete van de figuur met de abstractie van het materiaal
- de buitenruimte is even belangrijk als de ruimte errond.
FH: Dat laatste zegt iedere beeldhouwer. Net zoals iedereen zegt: “Het komt van binnenuit.” Of: “We kijken naar niks, we zijn alleen onszelf.” (lacht)
HVC: Zelfs als jonge gast had je blijkbaar niet zoiets als: “Ik moet hier de wereld veroveren met mijn beelden.” Waarom hoopte jij dat niet en waarom is dat voor de meeste andere kunstenaars net hun betrachting?
FH: Ik denk dat ik niet zou kunnen werken met te veel succes. Ik denk dat ik me daar een beetje voor moet afschermen. Wat niet wil zeggen dat ik geen respect wil. Maar ik beeldhouw te graag, ik hou van de materiële creatie op zich. Alles wat er bijkomt, is me te veel.
HVC: Daarom hebben de meeste kunstenaars een lieve vrouw, die die ballast voor hen wegneemt.
FH: (lacht) Mijn vrouw doet dat ook, hoor. De manier waarop ik werk, vraagt enorm veel tijd. Je kan de concentratie niet loslaten of je bent het kwijt. Ik maak maar heel weinig werken, terwijl ik toch alle dagen aan het werk ben. Trouwens, als je elke week op een vliegtuig zit, kan je niet in je atelier zitten.
HVC: Ik voel hier voor mij écht geen gefrustreerde kunstenaar zitten, maar van wie wil je dan dat ze jouw werken goed vinden?
FH: Mensen als Stef Van Bellingen en Jan Hoet zijn personen die je kunnen plaatsen. Zo’n mensen respecteer ik. Ik stel mijn werken ook regelmatig tentoon – voor mij bijna te veel – waardoor ik voldoende buitenkom. Ik krijg dus genoeg feedback en die communicatie heb ik ook nodig. Ook dat kan heel verschillend zijn: de enen prefereren mijn sculpturen in hout, anderen dan weer voor mijn plaasteren beelden. Altijd wel het één of het ander. Ik moet toegeven dat ik altijd verwend ben geweest wat waardering betreft.
HVC: Moet je een speciaal karakter hebben als beeldhouwer? Je moet toch uren en uren in je atelier doorbrengen en soms uren en uren eenzelfde soort handelingen uitvoeren.
FH: Ik heb al ongelooflijke talenten gezien, maar ze kunnen niet alleen werken, sommigen kunnen dat blijkbaar alleen maar in een beschermde omgeving. Ik heb dat probleem niet, maar moet wel toegeven dat mijn vrouw thuisbleef, wat toch wel fijn is. We hadden hier ook een kinderopvang, dus ik zag vanuit mijn atelier de kinderen in de tuin spelen. Ik heb daar ten andere ook veel naar gewerkt, zo heb ik zelfs een beeldengroep met negen kinderen gemaakt.
HVC: Is er voor jou een verschil tussen beelden “uit jezelf” maken en opdrachten die je moet maken?
FH: Als je bijvoorbeeld een basreliëf in opdracht moet maken, maak je iets wat je anders niet zou realiseren. Een opdracht is een inspiratiebron die niet a priori negatief hoeft te zijn. Het is niet omdat Rubens in opdracht werkte, dat het een slecht schilderij was, alsof zo’n kunstwerk niet “van binnen komt”. Dikwijls is het omgekeerd en komt er net iets vrij. Ik heb vroeger veel grafmonumentjes gemaakt. Zo had iemand zelfmoord gepleegd. Na verschillende gesprekken met de betrokkenen heb ik een labyrint in dat graf gekapt. Je kent de mythe van het ‘allerindividueelste’ in de kunst, dat vind ik gewoon flauwekul. Je wordt altijd gevormd door de geschiedenis en door de mensen rondom jou.
HVC: Naar welke kunstenaars kijk je zelf het meest op?
FH: Het benaderen van een vorm vanuit ‘sferen’ en het kappen via schillen begint natuurlijk bij Michelangelo. Zijn manier van denken kan je lezen. Terwijl dat bij de meeste kunstenaars weggesneden of weggeschuurd is.
HVC: Aan welke sculptuur ben je vandaag bezig?
FH: Ik ben bezig met sculpturen te maken van mijn zeven kleinkinderen. Dat vind ik een even moeilijke opdracht als een sculptuur van Jan Decleir of Jan Hoet maken. Aan mijn zelfportret dat nu in WARP te zien is, heb ik ook twee jaar gewerkt. Hoe ga je jezelf verbeelden? Aangezien ik een schaatser ben, heb ik dat in mijn beeld als metafoor gebruikt.
HVC: Ik vermoed dat je hier in Sinaai dus gewoon verder aan je droom wilt werken?
FH: Ze mogen me morgen een villa in Zuid-Frankrijk aanbieden, ik blijf hier. Ik ben gewoon content dat ik hier mijn werk kan doen. Ik zie wel wat er gebeurt. Als het maar inspirerend werkt.
HVC: Nog veel werklust gewenst, Frans!
Hilde Van Canneyt, maart 2014
Interview met Koen Muller
Koen Muller(1948), Eksaarde, maart 2014
(naar aanleiding van de expo ‘Het schip van Theseus’ in WARP, curator Stef Van Bellingen)
Hilde van Canneyt (HVC): Koen, je bent opgegroeid in een antiquairsfamilie, maar jij daarentegen hebt altijd les gegeven in het kunstonderwijs en dit in combinatie met het kunstenaarschap.
Koen Muller (KM): Ja, ik ken wel een en ander over de ‘oude kunsten’. Zelf ben ik al vrij snel beginnen tekenen: ik herinner me dat ik op mijn derde met mijn uitwerpselen het toilet sierde, dus op dat vlak zat ik al voor op Wim Delvoye.
HVC: Op je achttiende besliste je beeldhouwen te volgen in Sint-Lucas te Gent.
KM: We hadden er les van Paul Spilliaert, een abstract kunstenaar uit Brugge - een hele goede steenkapper trouwens. Maar toen waren we heel contraire: we waren tegen zo wat alles wat die man aanbracht. Dom van ons, want we hadden beter een beetje meer geluisterd naar hem. Alleen al op technisch vlak hadden we heel veel van die man te leren. Het was de tweede helft van de jaren ’60. We waren jong en we wilden revolteren. In tegenstelling tot die docent waren wij vooral met figuratie bezig. Het meest leerden we echter van elkaar: mijn grote klasconcurrenten waren toen Rik Vermeersch en Mark Aerts, twee talenten van wie ik enrom veel heb geleerd. Rik is blijven werken, Mark sporadisch, maar we zijn vrienden gebleven. We zien elkaar haast maandelijks en hebben nog altijd heerlijke discussies.
HVC: Wat deed je eens je op je visitekaartje ‘beeldhouwer’ mocht laten drukken ?
KM: Op school was ik wel een beetje een vedette (knipoogt). Ondanks enige revolte op school trok je je even goed op aan de schoolse bescherming van professoren en leerlingen, maar ik trouwde, kreeg kinderen en geraakte artistiek wat geïsoleerd.
HVC: Was er een kamer als atelier gereserveerd?
KM: Jazeker! In die tijd werkte ik heel klassiek en maakte ik veel zelfportretten. Ik ging toen ook veel schetsen in ouderlingentehuizen, vaak zieke mensen. Dit had een socialiserende functie. Mijn ‘kunnen’ koppelde ik aan sociale toestanden en mistoestanden. Ik zocht toch vooral de tristesse op, soms ging ik stervende mensen tekenen. Het had zeker een therapeutische functie.
HVC: Zag je die ‘oude mensen’ tekenen als een vingeroefening ?
KM: Het was meer dan een vingeroefening, je zou het kunnen zien als documentair tekenen. Ik maakte hyperrealistische objectiverende tekeningen. Het was alsof ik een gevoel heel minutieus wilde vastleggen. Jammer genoeg zijn daar bijna geen tekeningen van overgebleven.
HVC: Dat tekenen nam tijd in beslag en je verdiende er niks mee. En toch de lokgroep van het antiquairschap kunnen weerstaan?
KM: De antiekwereld is een andere wereld en zelf heb ik geen handelsmentaliteit. Om geld te verdienen, ben ik jeugdatelier in de academie van Sint-Niklaas gaan geven. Ik ben er in contact gekomen met mensen die een enorme invloed op mij hebben gehad, namelijk Paul de Vylder en Wilfried Huet. Zij hebben me geleerd dat er meer bestaat dan métier. Zij brachten mij in contact met een andere wereld. Zij leerden me dat tekenen een middel is en geen doel en vooral dat er iets bestond als ‘concept’. Dat was enerzijds een openbaring, maar langs de andere kant was het de moeilijkste periode uit mijn leven. Ik stond toen voor een confrontatie, raakte verward en moest op zoek naar mezelf. Ik maakte in de late jaren ’70 punkachtige zaken en dit in het eerder conservatieve kader van de academie waar ik les gaf. Terwijl me daar toch een toekomst voorspeld was.
HVC: Hoe evolueerde jouw plastisch werk verder?
KM: Het was moeilijk volwassen worden. Mijn eigenbeeld en zelfkennis was klein en onduidelijk. Daarbij ben ik een trage groeier.
HVC: Heb je je tekeningen veel tentoongesteld?
KM: Ik heb grote reeksen tekeningen getoond in museum Dhondt-Dhaenens in Deurle, wat een groot succes was.
HVC: De onlangs overleden Willy Vandenbussche heeft je werk ook in Muzee te Oostende getoond.
KM: Ik maakte in de jaren tachtig betonnen beeldenreeksen onder de noemer ‘Klonen’. Aan de ingang, boven de luifel van het museum, heb ik een reeks sculpturen van macho’s’ op rotsen getoond. Dat waren polyesteren beelden met marmerimitatie. Ik ben op meerdere groepstentoonstellingen aanwezig geweest in Oostende en heb twintig jaar geleden een vrij belangrijke tentoonstelling gehad in het park van Lokeren, maar daar was weinig reactie op van het museumwezen of van de pers. Ook hier, bij mij thuis, heb ik vijftien jaar terug mijn laatste sculpturen getoond. Ondanks de goede reacties van heel wat kennissen en vrienden op deze tentoonstelling, was ik ontgoocheld door het uitblijven van aandacht in de pers. Ik ben toen voor vijftien jaar gestopt met werken. Sculpturen heb ik erna nooit meer gemaakt.
HVC: Ben je een gestructureerde werker ?
KM: Ik werk in periodes en met reeksen. Daar kunnen maanden of jaren tussen zitten. Ik voel me niet altijd ‘kunstenaar’. Ik ben periodiek kunstenaar en iemand die eerlijk is met zichzelf, moet toegeven dat hij niet altijd kunstenaar kan zijn, want je kan niet altijd het niveau van creativiteit aanhouden. Creatieve momenten zijn een paar ‘uren’ in een mensenleven, de rest is werken en arbeid. Toch ben ik heel gelukkig en haal ik veel bevrediging uit het kunstenaarschap. Vaste werktijden heb ik niet. Vroeger wel en voelde ik me er goed bij om van zo laat tot zo laat te werken binnen een bepaald ritme en binnen dezelfde ruimte. Die regelmaat is nu volledig weg.
HVC: Koen, kriebelt het nooit spontaan om te schilderen? Als je voor de TV zit bijvoorbeeld? (en denkt: “Wat doe ik hier? Ik wil schilderen! Nu!”).
KM: Als je bezig bent, kan je je geest niet stilleggen en roept het atelier. Schilderen is voor mij veelal iets wat ik heel bewust “ga doen”: naar het atelier gaan, voor het doek zitten en nadenken. Een schilderij ontstaat zelden vooraf en is zelden voorbedacht. Voor mij is schilderen een heel cerebraal gebeuren. Het kan een uur duren vooraleer ik een eerste geste doe. Wat mij noopt tot schilderen verschilt aanzienlijk. De redenen kunnen sterk verschillen en variëren tussen concept en subject. Soms zet je drie à vier schilderijen op elkaar, tot ze de juiste densiteit of body hebben.
HVC: Ben je nog aan het tekenen? Want dat is iets waar je sowieso in uitblinkt.
KM:Tekenen doe ik niet meer, tenzij het voorbereidend is op een schilderij. Ik kies voor het schilderen omdat beelden maken te omslachtig is.
HVC: Je mede-expogenoot Frans Heirbaut zei daarstraks tijdens ons interview: “Ik ben geen kunstenaar, ik ben beeldhouwer”. Voel jij je kunstenaar?
KM: Ik vind mezelf een kunstenaar. Ik ben enorm kritisch voor mezelf en daarom ook voor anderen. Het alternatief en de vormverlegging is me heilig en wat ik betracht is vooral eerlijkheid naast schoonheid. Maar dat sluit twijfel en onzekerheid niet uit. Iets wat vele ‘ego’s’ in de kunstwereld ontbreekt. Het is alsof ze alleen maar antwoorden kennen. Er is zoveel narcisme.
HVC: Ik zag daarstraks in voorbereiding van je expo in WARP je schilderijen opeengestapeld staan. Ik heb er een korte glimp van kunnen opvangen: ik zag een donkere reeks en een ‘fellere’ reeks. KM: Ik maak ze door elkaar hoor! Het is niet zo dat ik iets heb van: ”Nu zit ik in mijn donkere periode en ga ik eens veel zwart gebruiken”. Zo makkelijk zit ik niet in elkaar (lacht). Mijn schilderijen ontstaan naast en door elkaar, soms moeilijk – met veel overschilderingen – en soms heel direct, als vanzelf. Veelal zijn het reeksen van zes.
HVC: De schilderijen zijn niet “speciaal” voor deze expo gemaakt, vermoed ik. Jij maakt je werk ongeacht of een (groot) publiek ze zal zien.
KM: Ik maak sowieso werk, ongeacht het ooit zal gezien worden. Het is door Frans Heirbaut – en Stef van Bellingen – dat ik nu exposeer. Ik maak die werken uit noodzaak. Dat wil niet zeggen dat ik niet graag gezien word door een groter publiek. De eerste reactie bij elk werk is deze van mijn vrouw, haar kijk is heel belangrijk en veelal de juiste.
HVC: Toon je dat werk meer zoals een verzamelaar zijn collectie toont en waar er over kan gedialogeerd worden? En misschien ook voor het genot om te filosoferen over wat je hebt gemaakt?
KM: Veeleer zoiets. Dat filosoferen doe ik vooral met de kunstenaar Rik Vermeersch, een heel goede vriend van mij. Hij kent mij door en door. We zijn meedogenloos hard en sparen elkaar niet. Deze eerlijkheid brengt ons verder.
HVC: Frans Heirbaut en jij hebben een grote vakkunde en talent. Of is dat een slecht woord ?
KM: Het woord ‘talent’ is op zich interessant. Maar ik denk dat talent veel meer is dan virtuositeit of kundigheid. Talenten verschillen en zo ook oriëntaties en bedoelingen. Bij Frans is er een anti-métier-houding ontstaan, iets wat hem veel verder brengt. Kundigheid wordt vervangen door juistheid. Daar waar vorm en inhoud samenvallen, bewijs je juist je talent. In de muziekwereld wordt talent en vakkennis anders gevaloriseerd en staat je niet in de weg. Er zijn heel wat overlappende factoren waarmee rekening dient gehouden, zoals structuur, compositie en ritme. Muzikanten spreken over ‘kleur’ en wij beeldende kunstenaars over 'klank'. En een schilderij dien je juist te ‘lezen’.
HVC: Toch raar dat ik je naam nog niet veel was tegengekomen in de kunstwereld. Is het niet kwetsend dat – als je goed werk maakt – niet iedereen aan je mouw trekt om tentoon te stellen?
KM: Er is een spreekwoord: ‘Wat niet weet, niet deert’ en ik weet ook niet of veel mensen weten dat ik nog actief ben. In alle eerlijkheid: ik doe continu aan zelfvervolmaking en zelfontplooiing en ik wil mezelf altijd – voor mezelf – ietsje verder plaatsen in de tijd. Ik wil telkens nieuwe facetten aanboren. Ik wil exploreren, iets verleggen, maar ik ben wel gevoelig hoe iemand anders daar tegenover staat.
HVC: Weldra is er jullie opening in WARP. Wat zou het grootste compliment zijn dat ze je kunnen geven?
FH: (Frans Heirbaut zit van ver mee te luisteren, red.) De ontvankelijkheid van de toeschouwer: dat ze gewoon Koen zijn werk erkennen, in positieve of negatieve zin. En dat ze op z’n minst geraakt worden door wat ze zien. Dat er iets gebeurt... Als er geen ontvankelikheid is, dient je werk eigenlijk gewoon als bloempot.
KM: Je hoopt dat datgene wat de schilderijen bedoelen, begrepen zal worden. In het beste geval zijn we vormverleggers en dat is al heel wat. Niet elke cultuur laat kunst toe. Degene die het bordje “kunstenaar” aan zijn deur hangt, is het zogezegd. Je bent niet altijd kunstenaar en voldoet niet continu aan de opdracht. Soms voel ik me een vreemde in mijn eigen werk.
HVC: Vind je het niet moeilijk om naar je eigen werk te kijken ?
KM: Ik bekijk mijn werk alsof het van iemand anders is. Ik neem vrij onmiddellijk afstand. Wat ik vandaag bedenk is belangrijk. Het NU is essentieel en zo ook de act van het doen.
HVC: Je wilt toch dat je werk een eigen leven gaat leiden “bij anderen”?
KM: Ik hoop gewoon dat mijn kinderen er later met het nodige respect en op de juiste manier zullen mee omgaan.
HVC: Je dochter Fien Muller is fotografe. Ze heeft waarschijnlijk veel van thuis uit meegekregen?
KM: Fien heeft veel gestolen met haar ogen natuurlijk. Maar typisch voor Fien is dat ze daar niet over spreekt ondanks haar groot artistiek inzicht. Zij doet het zéér goed in de designwereld, samen met haar man Hannes (Van Severen) Na twee jaar staan ze al internationaal op de kaart.
HVC: Naar welke kunstenaars kijk je op Koen? KM: Ik kijk niet snel op naar iemand, maar toch… iemand die ik enorm bewonder en die haast geen bekendheid heeft, is Lene Keunen. Zij is een fantastische ongecompliceerde kunstenares en één van de weinige echte schilders die ik ken. Zij is niet de persoon van vele woorden, maar wel van prachtige kleuren. Haar bescheidenheid staat haar roem in de weg, bij haar wordt realiteit omgezet in poëzie. Ze vertrekt veelal van ordinaire foto’s die ze dan naar zichzelf toe haalt, naar haar eigen wereldje. Haar meest desolate landschappen, vind ik de beste. Hilde, je moet haar leren kennen.
HVC: Die 'dode' kunstenaars die hier in je living hangen, kijk je daar vooral naar op vanwege hun techniciteit en/of voor het beeld dat spreekt?
KM: Ik kijk er niet naar op om hun ‘techniciteit’ maar wel om hun ‘kracht’ of hun ‘visie’. En vooral, alhoewel ze niet gisteren zijn gemaakt, nog altijd zo actueel kunnen zijn.
HVC: Zou je willen ruilen met iemand anders zijn carrière ? Of ben je blij hoe het is gelopen?
KM: Ik heb een prachtleven en heb het enorm naar mijn zin, maar er zijn zeker kunstenaars met een veel rechtlijniger, éénduidiger en minder complexe carrière.
HVC: Hoe zit het met de galerijen en collega-kunstenaars?
KM: Ik heb altijd vrienden-kunstenaars gehad. Meestal zijn het mede-denkgenoten, soms ook niet. Verbonden zijn aan een galerij kan enorme voordelen hebben. Het moet comfortabel zijn iemand naast je te hebben die in jou gelooft en je overal brengt. Maar ik heb een fantastische vrouw en schitterende kinderen en kleinkinderen. Ik mag morgen doodvallen, ik ben heel content. Het meest heb ik te danken aan Greet, mijn vrouw. Zij is het die de ruimte creëert.
Dank je voor het fijne gesprek Koen.
Hilde Van Canneyt, maart 2014
Apostelstraat 20, 9100 Sint-Niklaas
Open op 29, 30 maart en 5, 6, 12, 13, 19, 26 en 27 april, telkens op zaterdag en zondag van 14-17u (en op aanvraag voor groepen)
Toegang: vrije bijdrage
Muziek: Composities van Philip Duerinck